banner website

Mogelijke bijwerkingen en risico’s van een volledige verdoving bij kinderen

Een verdoving kan bijwerkingen met zich meebrengen. Soms zijn er ook risico’s aan verbonden.

Relatief vaak voorkomend (tussen 1 kans op 10 en 1 kans op 100)

Dankzij verbeterde medicijnen en anesthesietechnieken is het risico op misselijkheid en braken de laatste jaren sterk verminderd. Verschillende factoren kunnen leiden tot misselijkheid en braken: de operatie (buikoperatie, operaties aan de oren en ogen), pijn, angst en de pijnmedicatie zelf. 

Weet je uit vroegere ervaringen dat je kind gemakkelijk last heeft van misselijkheid na een operatie? Meld dat dan aan de anesthesist zodat die je kind preventief medicijnen tegen misselijkheid kan geven. 

Die worden veroorzaakt door het buisje dat in de luchtweg wordt geplaatst om die te beveiligen. De maagsonde die bij sommige operaties wordt geplaatst, kan ook irritatie in de keel veroorzaken. Het probleem verdwijnt meestal spontaan na twee of drie dagen. 

Na een ingreep die lang duurt of waarvoor een specifieke houding nodig is kan je kind tijdelijk een beetje stijf zijn. Dat gaat snel over.

De meeste kinderen gaan in slaap met een masker. Soms (bijvoorbeeld voor een dringende ingreep) dient de anesthesist het slaapproduct toe via een infuus. Dat kan een prikkend gevoel geven. 

Als we het slaapproduct via een infuus toedienen, prikken we dat infuus met heel veel zorg. Soms zijn er meerdere pogingen nodig en kan er op de prikplaats een blauwe plek (hematoom) ontstaan. Die trekt snel weer weg. In uitzonderlijke gevallen ontstaat op de plaats waar het infuus geplaatst werd een lokale ontsteking van het bloedvat (flebitis). Door het infuus te verwijderen verdwijnen de klachten. Daarvoor is geen bijkomende zorg nodig.

Kinderen kunnen onrustig wakker worden en die onrust kan nog enige tijd duren. Ook moeheid komt relatief vaak voor. 

Minder vaak voorkomend (tussen 1 kans op 1000 en 1 kans op 10.000)

In uitzonderlijke gevallen kunnen tandjes die al losstaan extra los komen te staan of uitvallen. 

Het correct naleven van de tijd waarin je kind nuchter moet zijn voor een ingreep is heel belangrijk om longcomplicaties te voorkomen. Wie in slaap is gedaan, heeft geen hoestreflex. Bij een volle maag kan de maaginhoud daardoor overlopen in de longen. Dat kan tot ernstige longcomplicaties leiden. 

Na sommige operaties en bij een epidurale verdoving kunnen vooral jongens soms moeilijker plassen. Dat gaat spontaan over maar soms wordt preventief een blaassonde geplaatst. 

Een vooraf bestaande aandoening (hart- of vaatziekte, ziekte van de luchtwegen ...) die misschien nog niet gekend was, kan erger worden of pas tot uiting komen tijdens of na de ingreep. 

Soms hebben kinderen na een verdoving moeite met ademen. Medicijnen kunnen dat snel oplossen. 

Zelden voorkomend (minder dan 1 kans op 10.000)

Het is belangrijk dat je de anesthesist voor de operatie op de hoogte brengt van allergieën bij je kind en familie. Tijdens de operatie komt je kind in contact met allerhande stoffen die lichaamsvreemd zijn: medicatie, infuusvloeistoffen, latex ... Doordat de anesthesist medicatie in de bloedbaan spuit, kunnen soms levensbedreigende overgevoeligheidsreacties ontstaan. De anesthesist is erop getraind om die onmiddellijk te onderkennen en te behandelen. 

Zenuwbeschadiging met verlamming of gevoelsstoornissen tot gevolg, treedt uiterst zelden op. Ze kan het gevolg zijn van druk op een zenuw tijdens de langdurige immobilisatie, een bloeduitstorting of directe schade tijdens de verdoving of de ingreep. Uiteraard nemen we alle nodige veiligheidsmaatregelen om dat te voorkomen. Meestal verdwijnen de klachten spontaan na twee tot drie maanden. Heeft je kind na de ingreep een veranderd gevoel of krachtverlies? Meld dat dan aan de arts of een verpleegkundige. 

Bij sommige grote ingrepen is het nodig om een ‘centrale lijn’ te plaatsen. De anesthesist plaatst dan een infuuskatheter in een groter bloedvat dicht bij de longen. In uitzonderlijke gevallen kan de long daarbij aangeprikt worden en ontstaat er een klaplong. 

De anesthesist draagt er grote zorg voor dat niks de ogen van je kind beschadigt tijdens de verdoving. Toch kan het gebeuren dat er een oppervlakkige tot zelfs pijnlijke schade optreedt. Indien nodig maken we een afspraak bij de oogarts om dat verder te laten opvolgen. 

Met de huidige anesthesietechnieken is de kans dat je kind wakker wordt tijdens een operatie zo goed als onbestaand. De moderne bewakingsapparatuur helpt de anesthesist om te bepalen hoe diep de narcose is. Aangepast aan de algemene toestand van je kind krijgt het extra medicatie zodat het diep genoeg in slaap blijft. Bovendien krijgt je kind ook pijnstillers.

Na de operatie wordt je kind wakker op de operatietafel en dan naar de ontwaakzaal gebracht. Een kind dat ontwaakt, slaagt er niet altijd in om een onderscheid te maken tussen de operatie zelf en de periode vlak na de operatie. 

Heel uitzonderlijk

Zeer zeldzame verwikkelingen na een anesthesie zijn: hart- en ademhalingsproblemen, hersenschade en overlijden.

De moderne anesthesie stelt alles in het werk om de verdoving zo veilig mogelijk te laten verlopen. Daar waar vroeger het risico op overlijden rond 1 op 15.000 lag, is het nu teruggedrongen tot 1 op 400.000. Er kunnen nu veel ingrijpender operaties uitgevoerd worden dan vroeger met almaar minder risico’s. 

Laatst bijgewerkt op 09/10/2025